Sanborniet

Het mineraal sanborniet is een barium-silicaat met de chemische formule BaSi2O5. Het behoort tot de fylosilicaten.

Download our Free bookmarks organizing software today!

Search results for 'Sanborniet':

More information on 'Sanborniet':

Het mineraal sanborniet is een barium-silicaat met de chemische formule BaSi2O5. Het behoort tot de fylosilicaten.

Het doorzichtig tot doorschijnend kleurloze of witte sanborniet heeft een glasglans, een witte streepkleur en de splijting is perfect volgens een onbekend kristalvlak. Sanborniet heeft een gemiddelde dichtheid van 3,74 en de hardheid is 5. Het kristalstelsel is orthorhombisch en het mineraal is niet radioactief.

Het mineraal sanborniet is genoemd naar de Amerikaanse mineraloog Frank B. Sanborn (1862 - 1936).

Sanborniet is een mineraal dat voornamelijk voorkomt in de buurt van graniet intrusies van hoge temperatuur. De typelocatie is de Truball Peak nabij Incline, Mariposa county, Californië, Verenigde Staten.

Categorieën: Mineraal | Fylosilicaat | Verbinding van barium

Barium

Barium is een scheikundig element met symbool Ba en atoomnummer 56. Het is een zilverwit aardalkalimetaal.

Omstreeks 1500 werden bariumsulfaat bevattende stenen magische krachten toegekend, omdat ze een lichte gloed afgaven na te zijn verhit in aanwezigheid van houtskool. Zelfs na enkele jaren bleven de stenen in het donker nog nagloeien. Tegenwoordig is dat proces bekend als fluorescentie.

Barium is voor het eerst geïdentificeerd in 1774 door Carl Wilhelm Scheele en in 1808 voor het eerst geïsoleerd door Humphry Davy door gesmolten bariumoxide te elektrolyseren.

De naam barium is afgeleid van het Griekse barys dat zwaar betekent.

De belangrijkse toepassingen van barium zijn bougies, als gasvanger in vacuumbuizen en fluorescente lampen. Daarnaast wordt barium op kleinere schaal gebruikt in:

Orthorhombisch

Veel vaste stoffen hebben een kristallijne structuur. Dat wil zeggen dat zij bestaan uit een regelmatige opstapeling van een structuureenheid (moleculen, ionen, atomen) die als bouwsteen van de regelmatige stapeling gezien kan worden. De structuureenheden vormen een driedimensionaal rooster. In de kristallografie worden de gestapelde structuureenheden eenheidscellen genoemd.

De regelmatige stapeling wordt translatiesymmetrie genoemd. Naast de translatiesymmetrie bestaat er ook nog interne symmetrie binnen de eenheden. Het geheel van alle symmetrie heet kristalstructuursymmetrie (zie hierna).

De symmetrie heeft onder meer als gevolg dat de gehele structuur van het kristal kan worden beschreven als de inhoud van één eenheidscel of zelfs een gedeelte daarvan, soms aangevuld met een beschrijving van de (zeer kleine) verschillen tussen eenheidscellen.

Een van de technieken die kan worden gebruikt om kristalstructuren te bepalen is de Röntgendiffractie. Dit is tot nog toe (2003) de nauwkeurigste techniek om de structuur van moleculen te onderzoeken. Kristalstructuren van meer dan 250.000 organische verbindingen zijn reeds bepaald en opgeslagen in de Cambridge Structural Database.

Naast kristallijne vaste stoffen bestaan er glasstructuren en amorfe structuren.

Radioactiviteit

Radioactiviteit, ook wel activiteit genoemd, is een natuurkundig fenomeen: bepaalde isotopen zijn instabiel en veranderen (desintegreren) spontaan in een andere atoomsoort. Dit noemt men radioactief verval.

Bij dit proces zenden ze straling uit. Na de desintegratie is de atoomkern veranderd van samenstelling, met name in de aantallen protonen en neutronen. Zo ontstaat een atoom van een andere atoomsoort, hetzij een andere isotoop van hetzelfde element, hetzij een ander element.

In sommige situaties is het desintegratieproduct, ook wel het dochternuclide genoemd, zelf ook weer instabiel. Het proces gaat door totdat de ontstane atoomkern in een stabiele vorm is geraakt. Men spreekt dan van een vervalketen.

Aan de ontdekking van en het onderzoek van radioactiviteit hebben veel mensen hun naam verbonden. Enkele van de voornaamste zijn:

Radioactiviteit wordt uitgedrukt in becquerel (Bq). Als er van een stof 1 atoom per seconde vervalt (desintegreert) is die stof een radioactieve bron (stralingsbron) met een sterkte van 1 becquerel.

Mineralogie

De mineralogie of delfstofkunde is de tak binnen de aardwetenschappen die zich richt op de systematische studie van mineralen, hun voorkomen, ontstaan, metamorfose en rol in de geologie.

De International Mineralogical Association (IMA) is een organisatie waarvan de leden de mineralogen uit de verschillende landen vertegenwoordigen. Haar activiteiten omvatten het beheer van de namen van mineralen (via de Commissie van nieuwe mineralen en mineraalnamen) en het bijhouden van een database van mineralen.

In 2004 zijn er ongeveer 4000 soorten mineraal erkend door de IMA. Hiervan kunnen er ongeveer 150 als "overvloedig", nog eens 50 als "incidenteel", en de rest als "zeldzaam" tot "zeer zeldzaam" worden beschouwd.

Zie de lijst van mineralen voor meer informatie.

Categorie: Mineralogie

Graniet

Graniet is een zuur (of felsisch) stollingsgesteente dat voornamelijk bestaat uit drie mineralen; kwarts, veldspaten (kaliveldspaat en plagioklaas) en mica's (muscoviet en/of biotiet). Ook amfibool komt in graniet voor.

De onderlinge verhouding van de mineralen verschilt, maar doorgaans is kwarts de dominante component (ongeveer 50%). Het kwarts is meestal (melk-)wit, het veldspaat kan gekleurd zijn (crème, roze) en de glimmers zijn meestal bruin of lichtgrijs van kleur.

Graniet is een stollingsgesteente en dat wil zeggen dat het is gevormd bij het ondergronds stollen van magma. (Dit in tegenstelling tot een uitvloeiïngsgesteente zoals basalt dat dichtbij of aan het aardoppervlak gestold is.) Doordat graniet op diepte gestold is, hebben de mineralen bij langzame afkoeling de tijd gehad om kristallen te vormen. Een gesteente dat nog langzamer stolt, meestal in de "armen" van een magmakamer, wordt pegmatiet genoemd. Als graniet wordt blootgesteld aan zeer hoge drukken en temperaturen, verandert het in gneis, een metamorf gesteente.

Het woord komt van het Latijnse woord granus, dat korrel betekent. Het verklaart het vaak korrelige uiterlijk van graniet. Strikt genomen klopt dit niet, omdat een stollingsgesteente niet bestaat uit korrels (wat typisch is voor een sedimentair gesteente). Grofkristallijn zou een betere benaming zijn.

Graniet komt voor in sommige delen van België, al is daar het meeste graniet commercieel al gewonnen. Sommige zwerfstenen in Noord-Nederland bestaan uit graniet, meestal uit Noorwegen of Zweden. (De meeste zwerfstenen zijn in ieder geval granietachtige stollingsgesteenten).

Intrusie

Met dieptegesteente (ook wel plutonisch of intrusief gesteente genoemd, naar het Engelse plutonic rock of intrusion) wordt een stollingsgesteente bedoeld dat diep onder het aardoppervlak is gestold.

De exacte diepte van kristallisatie kan varieren, belangrijk is dat het magma zodanig langzaam afkoelt, dat het gesteente uit grote kristallen gevormd wordt. Het verschil met ganggesteente en uitvloeiingsgesteente is, de diepte waarop kristallisatie plaatsvindt. Het onderscheid tussen mantelgesteente (bijvoorbeeld peridotiet) en dieptegesteente kan bepaald worden doordat eerstgenoemde typische mantel-mineralen als granaten bevat. De bekendste dieptegesteenten zijn het felsische graniet en het mafische gabbro.

De andere naam voor dieptegesteente, plutonisch, is afgeleid van de Romeinse god van de onderwereld, Pluto.

Dieptegesteenten worden gevormd onder het aardoppervlak en raken ontsloten bij tektonische opheffing (uplift). Vaak zijn in orogenen veel dieptegesteenten ontsloten. Dit lijkt tegenstrijdig, aangezien het diepst gevormde gesteente het hoogst wordt gevonden, maar dit is te verklaren door overschuivingen van het onderliggend gesteente die ontstaan bij convergente plaatgrenzen. Een andere manier om op diepte gestold gesteente aan het oppervlak te krijgen, is het proces van obductie, waarbij in tegenstelling tot het "normale" subductie-proces zwaar gesteente niet onder lichter gesteente "duikt", maar waar delen van diepte- en mantelgesteente juist "omhooggeperst" worden. Hierdoor kan bijvoorbeeld een ofioliet ontsloten zijn.

Er zijn verschillende vormen waarin dieptegesteente voorkomt, de belangrijkste vormen zijn:

Source: Wikipedia