Ferrieriet

Het mineraal ferrieriet is een gehydrateerd magnesium-natrium-kalium-aluminium-silicaat met de chemische formule (Mg,Na,K)2Mg(Si,Al)18O36·9(H2O). Het tectosilicaat behoort tot de zeolieten.

Download our Free bookmarks organizing software today!

Search results for 'Ferrieriet':

More information on 'Ferrieriet':

Het mineraal ferrieriet is een gehydrateerd magnesium-natrium-kalium-aluminium-silicaat met de chemische formule (Mg,Na,K)2Mg(Si,Al)18O36·9(H2O). Het tectosilicaat behoort tot de zeolieten.

Het kleurloze, witte, roze, oranje of rode ferrieriet heeft een glas- tot zijdeglans, een witte streepkleur, een perfecte splijting volgens het kristalvlak [100] en een imperfecte volgens [001]. De gemiddelde dichtheid is 2,14 en de hardheid is 3 tot 3,5. Het kristalstelsel is monoklien en de radioactiviteit van het mineraal is nauwelijks meetbaar. De gamma ray waarde volgens het American Petroleum Institute is, afhankelijk van de precieze samenstelling tussen 21,19 en 44,70.

Het mineraal ferrieriet is genoemd naar de Canadese geoloog en mijnbouwingenieur Walter Frederick Ferrier (1865 - 1950).

Het mineraal ferrieriet komt met name voor als verweringsproduct van basalten, als diagenetisch product in rhyolitische en tuf-sedimenten en in metamorfe gesteenten. De typelocatie is de Altoona, Washington, Verenigde Staten.

Categorieën: Mineraal | Tectosilicaat | Verbinding van magnesium | Verbinding van natrium | Verbinding van kalium | Verbinding van aluminium

Tectosilicaat

Een tectosilicaat is een silicaat met de silicium-zuurstof tetraeders gerangschikt in een driedimensionaal patroon. Voorbeelden van tectosilicaten zijn de veldspaten, veldspaatvervangers en de zeolieten.

Nesosilicaat -- Inosilicaat -- Sorosilicaat -- Cyclosilicaat -- Tectosilicaat -- Fylosilicaat

Categorie: Tectosilicaat

Diagenese

Diagenese is binnen de geologie elke chemische, fysische of biologische verandering die een sediment ondergaat nadat het afgezet en gelithificeerd is. Verwering wordt niet onder diagenese gerekend.

De veranderingen in het "verse" gesteente vinden plaats bij relatief lage temperaturen en drukken en zorgen ervoor dat de mineralogie en textuur van het gesteente verandert. In feite is diagenese de laagste graad van metamorfose. Bij hogere drukken en temperaturen komt het gesteente in het regime van de zeoliet-facies, de laagste metamorfe facies.

Als sediment begraven raakt en bedekt door volgende lagen, raken de onderste lagen gecompacteerd en cementatie van mineralen die neerslaan uit oplossing vindt plaats. Tijdens diagenese worden gesteentefragmenten, fossielen en korrels vervangen door andere mineralen. In het algemeen wordt de porositeit van gesteente dat diagenese ondergaat, lager, behalve in zeldzame gevallen als dolomitisatie.

Op het moment dat dierlijk en plantaardig materiaal begraven wordt, breken de organische moleculen (lipiden, proteïnen en koolwaterstoffen) uiteen, doordat de temperatuur en druk stijgen. Dit proces wordt kraken genoemd. Hieruit ontstaan de kerogenen en bitumen.

Categorieën: Geologie | Olie-industrie | Sedimentologie

Rhyoliet

Het stollingsgesteente rhyoliet is een uitvloeiingsgesteente met een felsische samenstelling, gedefinieerd als meer dan 68% silica.

Rhyoliet heeft, door het extrusieve ontstaan van het gesteente, kleine kristallen. Bij uitvloeiingsgesteenten koelt het aan het aardoppervlak gekomen magma (en vanaf dat moment lava genoemd) snel tot zeer snel af, waardoor er geen tijd is voor de mineralen om grote kristallen te ontwikkelen.

Rhyoliet bestaat doorgaans uit de mineralen kwarts, kaliveldspaat en plagioklaas. Sporen van meer mafische mineralen als biotiet, amfibool en pyroxeen kunnen aanwezig zijn in rhyolieten. Door het hoge silicapercentage in rhyoliet, is het gesteente erg visceus (stroperig). Hierdoor zullen lavastromen met een rhyolietsamenstelling veel minder mobiel zijn dan de laag visceuze mafische en daardoor snelstromende basalten.

Als rhyoliet zo snel afkoelt dat het helemaal geen kristallen kan vormen, wordt gesproken van een vitrofier, of vulkanisch glas. De bekendste variant hiervan is obsidiaan.

Rhyolieten komen overal voor waar hoog visceuze magma ondanks de stroperigheid toch het aardoppervlak kan bereiken en snel stollen. De diepere varianten van rhyoliet zijn het ganggesteente granofier en het dieptegesteente graniet. Rhyoliet, dat in het Japans ook wel koga genoemd wordt, komt vooral voor in Niijima, Japan en het Italiaanse Lipari. Ook op het Nieuw-Zeelandse Noordereiland komen rhyoliet-vulkanen voor.

Tufsteen

Tufsteen, tuf of tuffiet is een sedimentair gesteente van vulkanisch materiaal; vulkanoklastisch gesteente. Het kan bestaan uit verschillende componenten, maar de matrix is vulkanische as. Hierin zijn gesteentefragmenten van de vulkaan of het omringende gesteente te vinden. Ook vulkanisch glas (obsidiaan) wordt in tuffiet aangetroffen.

Tuffieten worden afgezet rond explosieve vulkanen, waar as de atmosfeer in gestoten wordt en neerkomt met de gesteentefragmenten "drijvend" in de asmatrix. Mooie en geologisch jonge (midden-Tertiair tot Pleistoceen ouderdom) voorbeelden zijn te vinden in de Eifel.

Tufsteen is een relatief zachte steensoort die gemakkelijk te bewerken is. Andere benamingen voor tufsteen zijn duifsteen en dufsteen. Gemalen tufsteen noemt men tras. Tras wordt toegevoegd aan metselspecie om te zorgen voor een vaster en waterdicht metselwerk. In de Middeleeuwen werd het in Nederland vaak gebruikt als bouwmateriaal. Het werd toen vooral gewonnen in de Eifel. Vanaf de dertiende eeuw werd het tufsteen steeds vaker vervangen door andere steensoorten die uit de plaatselijke omgeving konden worden betrokken zoals bakstenen.

Bij de bouw van kasteel Vredenburg in Utrecht in de 16e eeuw werd ook tufsteen gebruikt.

Er worden verschillende soorten tufsteen beschreven:

Sediment

Sediment is de benaming voor door wind, water en/of ijs verplaatste en vervolgens afgezette korrels of deeltjes. Voorbeelden van sedimenten zijn grind, zand en klei. Aangroei van land door sedimentatie wordt wel aanwassen genoemd.

Sediment verplaatst zich op verschillende manieren, zoals glijdend of rollend (over ander sediment of gesteente), zwevend door het water, of springend en stuiterend. Als de stroming in water of lucht een gelijkmatige beweging is zal de sedimentverplaatsing constant zijn. Als de stroming draait en kolkt ontstaan er ophopingen van sediment en sedimentloze plekken. Ribbels op het strand zijn hier een voorbeeld van.

Sedimentverplaatsing zie je overal, in buitendijks gebied onder invloed van het getij, in binnedijks gebied door (over)stromingen van rivieren. Momenteel wordt van Oost-Terschelling zand meegenomen door de stroming en dit komt er aan de westkant van Ameland weer aan. Na ongeveer tien jaar draait dit weer om en komt het sediment weer terug bij Terschelling. In de Waddenzee is door de sterke stroming ook goed te zien wat er gebeurt met het sediment: hele stukken vaarroutes verplaatsen zich door dit proces.

De bodem in Nederland en het grootste deel van België is opgebouwd uit sediment of sedimentair gesteente. Het verschil tussen sediment en sedimentair gesteente is dat de laatste door chemische processen aan elkaar gekit en hard geworden is. Het verloop is gradueel.

Sediment kan worden afgezet door rivieren (fluviaal sediment) 18,3 (109 ton per jaar), door de wind (eolisch sediment) 0,6, door de zee (marien sediment), door landijs of gletsjers (glaciaal sediment) 2,0, door smeltwater (fluvioglaciaal sediment), door vulkanische uitbarstingen (volcanic ejecta) 0,15, door grondwater 0,48 en in meren (lacustrien sediment).

Metamorf gesteente

Metamorf gesteente is gekristalliseerd of gemetamorfoseerd op grote diepte onder het aardoppervlak, of door hoge temperatuur. De stollings- en metamorfe gesteenten worden gevormd door middel van endogene processen, de sedimentgesteenten door exogene processen.

De hoofdindeling van gesteenten is stollingsgesteenten, afzettingsgesteenten en metamorfe gesteenten.

Categorie: Geologie

Source: Wikipedia